kleinschalig versus samenwerken

Al sinds mijn opleiding tot verloskundige ben ik op zoek geweest naar een manier van werken die het meest aansloot bij mijn verlangen naar persoonlijke zorg. Waar het werken in een groepspraktijk mij veel ruimte bood voor vrije tijd en samenwerking, heeft het nooit mijn behoefte aan kleinschalige zorgverlening kunnen vervullen. Van alle bevallingen die ik begeleidde, had ik de barende hooguit een paar keer kort op het spreekuur gezien, soms zelfs dat niet. Ook in het kraambed zag ik elke kraamvrouw maar één tot twee keer. Het alternatief, werken als solo vroedvrouw, stond me tegen vanwege het continue oproepbaar zijn en het gemis aan feedback en steun van collega’s.

caseload midwifery

Omstreeks 2000 kwam ik voor het eerst in aanraking met het fenomeen ‘caseload midwifery’. Een begrip dat ook van toepassing is op solopraktijken, maar breder is dan dat. Het gaat uit van het principe dat elke vroedvrouw haar eigen cliënten heeft, of in elk geval daar de primaire zorgverlener voor is. Uiteindelijk ontdekte ik de Albany Practice, een grote verloskundige praktijk in een achterstandswijk van Londen, waar men kleinschalige verloskunde leverde binnen een groter geheel. Helaas bestaat deze praktijk niet meer.

In de Albany praktijk werkten indertijd zo’n 6-8 verloskundigen, allen met hun eigen ‘caseload’, die tegelijkertijd elkaars achterwacht waren. Ter compensatie van het continue dienst hebben, hadden zij allemaal 12 weken vrij per jaar, waardoor ze gemiddeld 6,7 weken achtereen werkten en dan weer 2 weken vrij waren. In de weken dat iemand vrij was nam diegene geen à termen aan. Gezamenlijk hadden zij een pand, een assistente, overlegden ze over hun cliënten, deden intervisie en gaven om beurten groepsvoorlichting. De verloskundige situatie in Engeland is echter niet vergelijkbaar met die in Nederland. Zo is bijvoorbeeld de betaling per client/zorggeval beter, waardoor je minder zorggevallen hoeft te begeleiden voor een normaal inkomen. Hierdoor zag ik niet direct mogelijkheden om dit systeem in Nederland te gaan toepassen.

de eerste Nederlandse caseload praktijk

In 2005 werkte ik nog in loondienst bij één van de groepspraktijken van de Verloskunde Academie Amsterdam. Omdat de academie deze praktijken wilde privatiseren, ontstond voor mij de kans om mijn ideaal in praktijk te gaan brengen: de eerste Nederlandse ‘caseload praktijk’ was geboren. Van 2006 tot 2011 werkte ik met veel plezier bij ‘mijn vroedvrouw’, toen nog een praktijk met 3 verloskundigen met elk haar eigen caseload. Uiteindelijk ben ik vanuit die praktijk weer een nieuwe praktijk begonnen: Vroedvrouwen in Verbinding.

What’s in a name?

Inmiddels bestaan er tot mijn grote vreugde meerdere ‘caseload praktijken’. De solopraktijk is na een jarenlange teloorgang weer aan een opmars bezig. Zo sterk zelfs, dat gepromoveerd collega verloskundige Pien Offerhaus een studie naar dit fenomeen gedaan heeft. Meerdere solo werkende collega’s noemen zichzelf tegenwoordig ‘caseload verloskundige’. Ook al hanteren ze niet allemaal ‘mijn’ definitie: een groepspraktijk waarbij elke verloskundige haar eigen zwangeren heeft. Een kleine rondgang langs deze andere ‘caseload’ praktijken leerde mij dat sommigen zichzelf ‘caseload’ noemen in plaats van solopraktijk, omdat veel solisten werken met waarnemers tijdens weekenden en vakanties. En zij zich daarvan willen onderscheiden. Want door waarneming wordt de ‘caseload’ van een klassieke solist toch gedeeld met een andere verloskundige. Zij definiëren ‘caseloader’ dus als een verloskundige die echt als enige zorgverlener altijd beschikbaar is voor haar cliënten. Een ander vertelde dat solisten vaak een normpraktijk hebben zonder aannamestop, en dat zij als ‘caseloader’ maar een beperkt aantal baringen per maand wil begeleiden. Dit vanuit het oogpunt om echt voldoende tijd te hebben voor alle cliënten.

Wat uiteindelijk de definitie gaat worden van  ‘caseload verloskunde’ zal de toekomst uitwijzen. Maar dat het toenemend ‘hip’ is om weer ‘ouderwets’ je eigen caseload aan cliënten te hebben i.p.v. deze te delen binnen een (grote) groepspraktijk, dat is een goede ontwikkeling. Wil je weten waarom ik dat een goede ontwikkeling vind, lees dan verder.

juffrouw Jannie en zuster annie

Vroeger werd het beroep van verloskundige, van vroedvrouw, hoofdzakelijk uitgeoefend door alleenstaande vrouwen die dag en nacht met hun vak bezig waren. Elk dorp had wel een ‘juffrouw Jannie’ of ‘zuster Annie’. Heel soms ging juffrouw Jannie haar zieke nicht bezoeken en dan paste zuster Annie op de winkel van juffrouw Jannie. En heel soms gingen ze ook om beurten 2 weken met vakantie, maar vaker deden ze niet aan vakanties. Zelf trouwen en kinderen krijgen zat er meestal ook niet in. Voor sommigen wellicht juist een reden om dit beroep te kiezen, maar daar gaat het nu niet over.

Op zich is het namelijk goed te begrijpen dat de juffrouw Jannies in de afgelopen decennia heel snel verdwenen zijn uit de dorpen en steden. De groepspraktijk kwam in zwang (pun intended). Meestal vier verloskundigen die een gezamenlijke ‘caseload’ delen en om beurten het spreekuur en de 24 uurs diensten voor hun rekening nemen. Daarmee kwam er eindelijk de inmiddels zeer gewenste scheiding tussen werk en privéleven voor Janneke en Anna. Janneke en Anna kregen nu ook zelf kinderen en vonden het stiekem eigenlijk wel fijn dat hun praktijk ‘lekker groot’ was. Dan konden ze met één spreekuur en twee knaldrukke diensten per week toch nog best goed verdienen. En ondertussen vier dagen thuis zijn voor de kinderen. Of heerlijk vaak lange weekenden weg gaan als ze (nog) geen kinderen hadden. En ze praatten dit goed met elkaar ‘omdat het voor de zwangeren eigenlijk niks uitmaakte’. Want ze zijn zó goed in hun vak, dat als ze binnen komen bij iemand die ze nooit eerder gezien hebben, dat ze daar dan in no time contact mee maken. Daar zijn we voor opgeleid, daar ben je een professional voor, zo heet dat dan tegenwoordig. Of die barende vrouw dat ‘professionele contact’ ook als prettig ervaart, daar hebben Janneke en Anna geen tijd voor om achter te komen. De volgende belt immers al weer met gebroken vliezen… Maar gelukkig heeft de baby gepoept in het vruchtwater. Dat betekent een medische indicatie, dus die kunnen we overdragen aan het ziekenhuis, zodat we toch nog alle acht kraamvisites van die dag kunnen afraffelen. Mits er niemand gaat huilen tenminste. Oh laat er toch alsjeblieft niemand gaan huilen! Die vrouwen van tegenwoordig kunnen ook helemaal niks meer hebben…

de zorgverlener centraal…

Ik denk dat de meeste verloskundigen diep van binnen wel weten dat er iets niet klopt met hoe we de geboortezorg inmiddels ingericht hebben: efficiënt, doelmatig en vooral aangepast aan het rooster van de individuele verloskundige: de zorgverlener centraal!

Maar als je dan wél gaat luisteren naar dat ‘niet pluis’ gevoel, hoe zit dat dan met die scheiding van werk en privéleven? Verloskunde is toch allang geen roeping meer? Altijd bereikbaar zijn, dat is toch afschuwelijk? Wie wil dat nog tegenwoordig? Dit is een probleem dat de hele gezondheidszorg treft. Er blijken maar weinig zorgverleners bereid om bereikbaar te zijn voor hun cliënten of patiënten buiten strikt afgebakende werktijd. En dus hebben we een systeem gecreëerd waarbij de zorgverlener en de protocollen en het systeem zelf centraal staan. En we roepen nu met z’n alleen heel hard dat de cliënt centraal zou moeten staan, maar dan wel binnen dit systeem dat gefragmenteerde zorg blijft leveren omdat we onze telefoon uit willen kunnen zetten.

…of de client centraal?

Maar je kan niet én de kool én de geit willen sparen. Als je de cliënt centraal wil zetten, moet je die cliënt kennen. Goed kennen. Je moet investeren in de relatie, de tijd nemen, een band opbouwen. Er moet ook ruimte zijn voor ‘inefficiënte’ en ‘ondoelmatige’ communicatie, omdat je daarmee vertrouwen opbouwt. Vertrouwen dat je écht geïnteresseerd bent, en vooral de je (er) echt bènt. Met heel je wezen en niet met een deel dat op de klok kijkt omdat de wachtkamer nog vol zit of omdat je op tijd moet zijn voor de crèche.

En zolang wij niet in staat zijn om die tijd te gaan maken, het systeem om te gooien en weer een echte relatie aan te gaan, mag je gewoon niet eens fluisteren dat je de cliënt centraal wil zetten. Laat staan dat je het hardop durft te zeggen.

relaties aangaan en vertrouwen

In de geboortezorg geldt dit nog meer dan in wat voor andere vorm van zorg ook. Behalve wellicht geriatrie en stervensbegeleiding. Allereerst omdat het alleen vrouwen betreft. En persoonlijke relaties en communicatie zijn voor de meeste vrouwen best eh… nogal belangrijk. Ten tweede omdat als het over zwangerschap en geboorte gaat, het nóg belangrijker is, dat je degene die jou begeleidt in dat proces echt kan vertrouwen. Ik leg bij mijn bevallingsvoorlichting altijd uit dat tijdens een geboorte exact dezelfde hormonen een rol spelen als tijdens seksualiteit. En dat als je een veilige geboorte wil faciliteren, dat je dan dezelfde voorwaarden moet creëren als voor een fijne vrijpartij. Iedereen die je binnen laat in dat proces, zeker als die iemand ook nog letterlijk, fysiek binnen komt in je lichaam (met een inwendig onderzoek), wil je blind kunnen vertrouwen. Anders gaat bij de meeste vrouwen het lichaam op slot. En dan is het wachten op de ‘niet vorderende ontsluiting’ en op behoefte aan pijnstilling. Om het in klassieke ‘mannentaal’ te zeggen: een relatie opbouwen is voor een verloskundige haar ‘core business’.

aardig kruidenvrouwtje

En dat is precies waar het misgegaan is met de ontwikkeling van solopraktijken naar grote groepspraktijken. We zijn onze ‘core business’ uit het oog verloren…

Tegelijkertijd met die ontwikkeling waren verloskundigen ook nog eens bezig met een emancipatiestrijd tegen het imago van ‘aardig kruidenvrouwtje’. De verloskundige moest op de kaart gezet worden als kundig geschoold medisch professional. En alhoewel ik geloof dat die emancipatiestrijd grosso modo wel beslecht is, leg je het in de arena van medische kennis toch altijd nog af tegen iemand in een witte jas met een doktersdiploma. En kunnen we als hoogst haalbare het label ‘gynaecoloog light’ of ‘HBO gynaecoloog’ binnenhalen.

Medische kennis en kunde is heus noodzakelijk en belangrijk voor ons vak, maar het is niet hetgeen waarmee we ons kunnen onderscheiden. Datgene wat een vroedvrouw een vroedvrouw maakt, en waar een gynaecoloog nooit aan kan tippen, is die vertrouwensband. En dat kan alleen maar als je voldoende tijd hebt om echt een relatie op te bouwen. En dan maakt het niks uit of er een baby in het vruchtwater poept of niet of dat er iemand gaat huilen. Je bent er voor je vrouwen. Je hebt tijd en ruimte en een open hart voor ze. Ook ‘buiten werktijd’.

Ik hoop dat veel meer van mijn collega’s daarom zullen gaan luisteren naar hun cliënten en naar hun eigen onderbuik en zich weer zullen richten op hun ‘core business’.

Ja maar…

Er was een reden dat die solopraktijken verdwenen. Toch? Er waren toch nadelen?Daarover meer in deel 2